Speurhond Quas

24 juli 2018

Quas is een hond. Een lieve hond, maar ook ondeugend. Als er helemaal niets gebeurd blaft ze soms. Niet om iemand te waarschuwen. Niet om iemand goed op te laten letten. Ze blaft soms zonder een reden. Gewoon. Omdat het leuk is om te doen. Of om iemand te laten schrikken.

Quas kijkt veel in de rondte. Ze is nieuwsgierig. Als ze slaapt houdt ze het liefst een oog open. Blijven kijken wat er gebeurd. Klaar om overeind te springen. Klaar om alles van dichtbij te bekijken.

Quas is ook een slimme hond. De hele dag gaan haar oren op en neer. Ze hoort alle geluiden. En draait haar neus direct de kant op waar het geluid vandaan komt.

Quas woont in een klein stadje. Waar precies weet ze wel. Ze vertelt het niet. Het is haar geheim.

Quas slentert veel door het plaatsje. Doet soms een slaapje in het park. Soms slaapt ze in een gebouwtje bij de haven. Dat is vlakbij het strand.

Ze kent alle zwervers uit de stad. Dat zijn meestal mannen die de hele dag bij de deur van een winkel zitten. Ze hebben een petje of doosje op straat gezet waar mensen muntjes in kunnen doen. Van het geld kopen ze een brood en een fles water. Quas weet waar ze wonen. Ze vertelt het niet. Het is haar geheim.

Quas is graag bij de mannen in de buurt. Ze krijgt dan een stukje brood en een slok water. Veel lekkerder dan het water uit een vieze sloot. En veel, heel veel lekkerder dan het zoute water uit de zee.

Quas heeft een zwarte neus. Ze kan hier heel goed mee ruiken. Ze kan dingen vinden door te ruiken. Ze zoekt met haar neus. Ze speurt met haar neus. Quas is een speurneus.

Vandaag ligt ze in de schaduw. De zon staat hoog in de lucht. De lucht is blauw. De zee is blauw, maar anders blauw. De steentjes langs het water maken geluid. Elke golf tilt de steentjes op. Om ze daarna weer te laten vallen. Quas luistert er naar en wordt er slaperig van. Ze ligt in de schaduw van een huisje. In het huisje verkopen ze ijs. Quas is gek op ijs. Ze likt soms aan weggewaaide ijspapiertjes. Lekker zoet is dat.

Op de weg langs het strand lopen mensen. Grote en kleine. Witte en bruine. Dikke en dunne. Meneren en mevrouwen.

Sommige hollen, sommige niet. Een mevrouw holt voorbij. Ze is niet alleen. Ze duwt een kinderwagen voor zich uit. In het wagentje een meisje. Met een wit jurkje aan en een rood petje op haar hoofd.

Quas kijkt er met een oog naar. De anders is dicht. Alsof de helft van Quas nog slaapt. De mevrouw, het meisje en de kinderwagen worden steeds kleiner. Ze zijn zo ver weg dat Quas ze al bijna niet meer ziet.

Quas hoort wat! Haar kop omhoog. De ogen nu alle twee open. Haar kop wat scheef en luistert goed met een oor die wat omhoog gaat. Het meisje huilt. Het meisje uit de kinderwagen. Moeder kijkt om zich heen. Quas springt op. Quas kijkt om zich heen. Ze ziet niets bijzonders. Ze ruikt om zich heen. Ze ruikt iets. Ze holt vooruit. Ze hapt er voorzichtig in. Ze holt zo hard ze kan naar het huilende meisje. Quas legt de verloren knuffel in de kinderwagen. In de handen van het meisje. Wat een brave, slimme hond is die Quas. De mevrouw bedankt de hond met de zwarte neus. Ze aait over de kop van Quas. En Quas kwispelt met haar staartje, die lijkt op een kwastje.

Verderop staat een politieman. Hij let ook goed op. Hij heeft alles gezien. De hollende mevrouw. Het meisje met de rode pet. De hollende hond met een knuffel in de bek. Het blije meisje die haar lievelingsbeer weer in haar armen heeft.

Quas loopt weer terug in de richting van het huis met de ijsjes. Misschien is er een papiertje uit de afvalbak gewaaid. Dat zou lekker zijn. Ze loopt langs de politieman. Die begint tegen Quas te praten en aait haar over de kop. En Quas kwispelt met haar staartje, die lijkt op een kwastje.

Quas kijkt met haar bruine oogjes de politieman nog eventjes aan. Kwispelt nog een keer en loopt dan verder.

Quas vindt geen ijspapiertjes. Ze loopt verder. In een parkje vlakbij allemaal winkels vindt ze een lekker plekje. Ze draait vier keer in de rondte en gaat dan liggen. Onder een grote boom. In de schaduw.

Ze doet een dutje en ze houdt het liefst een oog open. Blijven kijken wat er gebeurd. Er vliegen een paar vogeltjes voorbij. Er hupst een eekhoorn door de boom. Hij springt van tak naar tak. Vindt een heerlijke dennenappel en knaagt die op. Quas doet beide ogen dicht en valt in slaap.

In de straat bij de winkels komt een auto aanrijden. De motor maakt veel herrie. De oren van Quas gaan omhoog. De auto remt. De remmen piepen. De ogen van Quas gaan open. De deuren van de auto gaan open. Mannen stappen uit. De kop van Quas gaat omhoog. De mannen lopen naar de winkel waar geld uit een apparaat komt.

Mannen of vrouwen stoppen hier ook soms. Rommelen wat in een tas of broekzak. Hebben dan een plastic kaartje in hun hand. Drukken op wat knopjes. Het apparaat piept allemaal piepjes. En geeft dan wat briefjes. Die briefjes kan je in een winkel weer ruilen voor eten, zoals hondenbrokken. Quas zou ook wel zo n kaartje willen hebben.

De mannen wachten niet netjes op hun beurt ziet Quas. Ze staan naast elkaar voor het apparaat. Quas ziet geen kaartje in de handen van de mannen.

Ze lijken wel de knopjes in te drukken. En nog een keer. Ze blijven maar treuzelen. Plots lopen ze snel weg van het apparaat.

Quas wil haar kop al weer neerleggen. In de schaduw van de boom. Bam! Een enorme knal. De oren van Quas piepen er zelfs van.

In de lucht dwarrelen allemaal briefjes. Rode, blauwe en oranje papiertjes met glinsterende strookjes. Quas springt op. Ze heeft wel trek in gratis hondenbrokken.

De mannen komen ook terug. Rapen wat van de briefjes van straat en grijpen in het kapotte apparaat naar nog meer van die gekleurde papiertjes. Ze stoppen hun zakken helemaal vol.

Ga weg jij!, schreeuwt een van de mannen naar Quas. Ze schrikt er van. Ze springt in de achterbak van de auto van de mannen. Ze verstopt zich onder een zeil. Onder het blauwe zeil is het donker. Er liggen touwen, kettingen, een kist, potten met verf en grote tangen.

Quas blijft stil. Ze blaft niet. Ze hijgt een beetje. Het is spannend.

De mannen rennen naar de auto. Uit hun zak verliezen ze enkele papiertjes. In de verte hoort Quas een sirene. Het geluid van een politieauto.

De mannen springen in de auto. Smijten de deuren dicht. De auto begint te rijden. Sneller en sneller. Quas schommelt heen en weer tussen de spullen.

Ze steekt voorzichtig haar kop onder het zeil vandaan. Ze let heel goed op waar ze langskomt. In de verte nog steeds de politieauto met loeiende sirene.

Ze rijden langs de kerk met het blauwe dak. Ze rijden langs het station. Quas ziet een paar van haar vrienden. Ze rijden langs de supermarkt. Quas ziet weer een vriend. De auto schommelt heen en weer. De auto gaat snel. Quas schommelt heen en weer. De sirene van de politieauto wordt steeds zachter. Quas hoort het nog wel. De mensen op straat niet meer. Die kijken naar de snel rijdende auto. Voorin mannen. Achter in de bak een hondenkop van onder een blauw zeiltje. De honden oren flapperen in de lucht.

Quas ziet hoe snel ze langs de huizen rijden. Ze ziet in de verte de witte vuurtoren. Ze ziet het pad langs de berg waar mensen hard hollen. Alsof ze een wedstrijd doen wie het eerste bij de vuurtoren is.

Plots remt de auto. De man achter het stuur stuurt naar rechts. Quas rolt om. De potten verf rollen om.

Het pad is stoffig. Veel steentjes op het pad. De auto schudt heen en weer. De bomen langs het pad zitten helemaal onder het stof.

Het pad kronkelt. Van links naar rechts. Van boven naar beneden en weer naar boven.

Quas ziet de auto voorbij een lege plantjeswinkel razen. Het hek is dicht. De borden zijn er nog. En een vergeten tuinkabouter.

Plots remt de auto. Hij staat stil. Een grote wolk stof in de lucht. De mannen springen uit de auto. Gooien de deuren dicht. Rennen naar een paadje. Springen van een muurtje. Hollen naar een klein hutje in de verte. Het kleine huisje is verstopt tussen de bomen en struiken.

Quas zit nog achterin de bak van de auto. Quas probeert weer rechtop te gaan staan. Haar staart voelt nat. De staart drupt. Er zit verf aan haar staartje.

Quas ziet de mannen in het huisje gaan. Ze springt uit de bak van de auto. Ze rent de andere kant op. Holt om een paar kleine witte huisjes. Komt bij een bruggetje gemaakt van stenen. Midden op de brug stopt ze. De voorpoten op de rand. Beneden is het spoor van een trein.

Quas loopt verder. Een weggetje langs het spoor. In de verte is een huisje naast het spoor. Ze loopt er snel naartoe. Naast het huis staat een man te bellen. Quas blaft naar de man dat hij de politie moet bellen. De man begrijpt het niet en stuurt Quas weg.

Het spoor begint te sissen. Quas luistert heel goed. Het geluid wordt harder. Er komt een trein aan.

Quas springt op het perron. De trein is nog in de verte. De trein komt steeds sneller dichterbij. De trein wordt steeds groter. Quas blaft naar de treinmachinist.

De trein piept. De trein stopt. De deuren gaan open. Quas springt in de trein. De deuren sluiten. Een klein schokje. Quas is blij dat ze op vier poten staat. De trein begint te rijden. Eerst langzaam. Dan snel. Dan nog veel sneller. Quas druppelt een paar spetters verf op de vloer van de trein.

Er komt in de verte een man aan. Hij loopt in het pad tussen de banken. De banken van de trein. Hij komt steeds dichterbij. De trein gaat langzamer rijden. Buiten rinkelen bellen. Rode lampen knipperen. De man komt dichterbij. Nog een paar meter. De trein piept. Waar is je kaartje?, vraagt de man. De deuren springen open. Quas springt naar buiten. Ze holt zo snel ze kan van het perron. Dit is het station wat ze kent. Hier de mannen bij wie ze wel eens slaapt. De mannen die wel eens een plakje worst delen.

Quas rent naar de uitgang. Kijkt goed naar links en naar rechts, weer links en steekt snel de weg over, geen auto te zien.

Quas holt verder naar het politiebureau. Onderweg er naartoe lopen er mensen in de weg. Mannen en vrouwen met grote tassen op wieltjes. Sommige tassen zijn leeg. Andere tassen ruiken naar tomaten, pruimen, wortels, aardappelen en meloenen.

In de verte ziet Quas al het gebouw van de politiemannen en politievrouwen. Boven de deur wappert een vlag.

De deur is dicht. Quas blaft maar de deur blijft dicht. Ze hijgt nog wat na van het snelle rennen. Haar roze tong beweegt mee met het hijgen. Naar binnen, naar buiten. Quas drupt een druppel verf.

De deur zwaait open en een grote politieman in een zwart met geel uniform stapt naar buiten. Quas glipt langs de man naar binnen.

In het politiebureau zijn lange gangen. Aan de ene kant allemaal kamers. Aan de andere kant allemaal kamers. De meeste deuren staan open. Quas ruikt. Ze ruikt laarzen, stoffige uniformen en koffie.

De geur van de politieman van eerder ruikt ze niet. Ze rent de trap op. Grote stappen. Sommige treden slaat ze over.

Het is druk in het politiebureau. Veel politiemensen lopen heen en weer. Er wordt veel gepraat. Er wordt veel gebeld met de telefoon. Iedereen is druk met het zoeken naar de boeven die eerder het geld hebben gestolen.

Politiemensen die buiten aan het zoeken zijn bellen naar het politiebureau. Op computerbeeldschermen staan kaarten. De tips stromen binnen. Nog niemand weet waar de boeven zijn verstopt.

Quas zoekt ook verder. Uit een klein kamertje met een witte muur komt de geur van de politieman die Quas zoekt.

Voorzichtig steekt ze haar zwarte speurneus om de hoek van de openstaande deur. Daar zit hij. Achter een bureau. Te kijken naar een beeldscherm.

De politieman kijkt op. De politieman ziet de kop van Quas. De man ziet direct dat het de hond is van de verloren knuffel. Ha brave speurhond, zegt de politieman.

Quas loopt naar binnen. Blij dat ze de man heeft gevonden. Ze verliest een druppel verf.

Zeg speurhond met je zwarte speurneus, heb jij de boeven soms gezien? vraagt de politieman en aait Quas over haar kop.

Quas antwoord door te blaffen. Natuurlijk heeft zij de boeven gezien. Ze blaft verder en kwispelt druk met haar staartje. De staart gaat van links naar rechts en van boven naar beneden.

De politieman verstaat al dat geblaf niet. Quas blaft en kwispelt verder. Hela wat is dat allemaal op de muur?, buldert de politieman. Er zit allemaal verf op mijn witte muur.

De muur zit vol met rode strepen en blauwe vegen. Allemaal verf van de staart van Quas. Van de witte muur is niet veel wit meer te zien. Het lijkt wel een tekening, roept de politieman.

Quas stopt met kwispelen. Ze schrikt van de aardige politieman. Hij praat opeens zo hard en boos.

Samen kijken ze naar de verf op de witte muur. De verf uit de omgevallen potten uit de auto van de boeven.

De politieman grijpt zijn telefoon en belt met de politiebaas. Ik weet waar ze zijn, zegt hij door de telefoon. De beste speurhond met de beste zwarte speurneus van ons stadje heeft ze gevonden.

Al snel wordt het heel druk in het kleine kantoortje van de politieman. Iedereen komt kijken naar zijn muur die eerst wit was.

Op de muur heeft Quas alles geschilderd wat ze heeft gezien. De kerk, de vuurtoren, de weg naar rechts, het station, de spoorbrug en het hutje waar de boeven zich verstopte.

Quas zit stil in een hoekje van de kamer met vroeger een witte muur. In de verte hoort ze veel sirenes.

De telefoon van de aardige politieman begint te rinkelen. De man luistert wat er wordt gezegd. Hij loopt naar Quas. Aait haar op de kop en achter haar oren. Goed gedaan knappe, slimme hond, zegt de politieman. De boeven zijn gevangen. Je tekening was zo precies. De boeven en het gestolen geld zijn hierdoor gevonden.

Hoe je heet, weet ik niet, zegt de politieman tegen de speurhond met de zwarte neus. Ik noem je voortaan: Quassie.